Op de nieuwjaarsnacht van 2019 sloeg een aantal containers van de MSC Zoë overboord. Bij bergingswerkzaamheden werden per ongelijk de resten van een wrak voor een gezonken container aangezien. Toen er naast koperen platen ook eiken balken en planken geborgen werden bleek het om minder recente lading te gaan.
Om de ouderdom van het hout te bepalen zijn 8 dwarsdoorsneden gezaagd. Uit de jaarringen bleek dat het om één partij hout gaat met dezelfde herkomst en ouderdom. In een enkel geval kan zelf bepaald worden dat een huidplank en ligger uit dezelfde boom afkomstig zijn.
Eén van de ligger was niet perfect afgewerkt waardoor het spinthout en de laatste jaarring onder de bast (de wankant) nog bewaard was. Hieruit kon worden afgeleid dat het hout buiten het groeiseizoen van 1536 gekapt is (de herfst/winter van 1536/37).
Al met al laat het hout laat zich erg goed dateren en de sterkste resultaten worden behaald met referentiecurven voor het (noord)westen van Duitsland.
Scheeparcheoloog Alice Overmeer stelde vast dat het om een zeervarend, gladboordig schip gaat van ca. 7 meter breed en naar schatting 25-30 meter lang. Dit maakt het het oudst bekende voorbeeld van een dergelijk type.
Uit de lading zelf is ook een schat aan informatie af te leiden. Arie Pappot (Rijksmuseum Amsterdam) onderzocht het koper. Ingeslagen merktekens geven aan het om een kopervracht van de handels- en bankiersfamilie Fugger ging, die in de 16e eeuw een monopolie op de koperhandel hadden.
De specifieke verhouding van kleine onzuiverheden in het koper zijn gebruikt om de herkomst van het koper te achterhalen. Deze bleek in het huidige Slowakije te liggen. Van deze mijn is bekend dat deze rond 1548 gesloten werd. Hiermee blijft een klein interval over tussen 1537 en 1548 waarin het schip vergaan is. Dit maakt een gerichte zoektocht naar de achtergrond van het schip mogelijk.