De es staat vooral bekend om het taaie, buigzame hout dat het levert. Het is echter ook een inheemse houtsoort die als substituut werd gebruikt wanneer eik niet of beperkt beschikbaar was.


Essenhout komt in Nederland vooral op de natte standplaatsen voor, soms in combinatie met eik.
Alhoewel es niet als bouwhout bekend staat is dit geen reden de es om niet nader te beschouwen.

Bemonstering van een essen paal (Foto: Carel Versluis).Essenhout wordt het meeste in het westen van het land aangetroffen en speelde een belangrijke rol in gebieden waar eik niet of nauwelijks voorkwam en (schijnbaar) niet makkelijk aanspraak gemaakt kon worden op externe bronnen.

De meest voorkomende verschijningsvorm is als rondhout, vaak aangepunte palen. In een enkel geval zijn grafbekistingen van essenhout aangetroffen.

Net als bij eikenhout zijn de jaarringen goed te onderscheiden. Daanraast zijn deze vaak talrijker dan men in eerste instantie zou verwachten. Vanwege de natte omstandigheden waarin deze essen groeiden was de jaarlijkse aanwas maar beperkt. Het is niet ongewoon meer dan honderd jaarringen in een betrekkelijk kleine paal aan te treffen. Het gegeven dat essen met meer dan 250 jaarringen aangetroffen zijn geeft aan dat de es niet onder doet voor andere houtsoorten.

Zelfde paal, >100 jaarringen (Foto: Carel Versluis).Er is geen verschil tussen kern- en spinthout, maar omdat het vaak als rondhout of gekliefde stammen gebruikt werd, is de wankant bijna altijd aanwezig.
Omdat de es gebruikt werd in natte omstandigheden is de conserveringsgraad doorgaans erg goed.

Het dateringsonderzoek van essen bevindt zich nog in de beginfase. Een aantal klinkende successen geeft aan dat deze soort niet over het hoofd gezien mag worden, maar een reguliere houtsoort is het nog niet.

Het meeste onderzoek vindt plaats aan Romeinse contexten, aangevuld met enkele Vroegmiddeleeuwse objecten. Hieruit lijkt naar voren te komen dat es een sterk door hydrologie beïnvloedt jaarringpatroon heeft. Zolang eventueel referentiemateriaal van eik of es dezelfde omstandigheden weergeeft, kunnen jaarringreeksen over betrekkelijke grote afstanden vergeleken worden. Variabiliteit binnen een context lijkt echter ook erg groot te zijn, waardoor het bovenstaande voor één vondst wel van toepassingen is, maar voor een ander zelfs niet de flauwste indicatie beschikbaar is.

Het gegeven dat es in het westen van Nederland een groot aandeel van het dendrochronologisch dateerbaar materiaal vormt dat ook nog eens een exact kapjaar oplevert, betekend dat deze soort meer aandacht verdient. Nieuwe inzichten en nieuwe onderzoeksresultaten zullen dan ook uitgelicht worden waar mogelijk.