Bouwhistorisch onderzoek

Een houtconstructie van een gebouw is vaak onderwerp geweest van eerder (bouwhistorisch) onderzoek voordat dendrochronologisch onderzoek overwogen wordt. Hierdoor is vaak bekend hoeveel elementen beschikbaar zijn voor onderzoek en om welke houtsoort het gaat.

In sommige gevallen is er eenvoudig weg maar één balk over van een oorspronkelijke constructie. Om kosten en moeite te sparen is het aan te bevelen een macro- of closeup foto van de kopse kant van de balk te nemen en deze door te mailen. Hieruit kan vaak worden afgeleid of deze in aanmerking komt voor onderzoek, zonder dat hier kosten voorgemaakt worden.

Holle boor en boormonsters

Bemonstering vindt plaats met een holle boor, waarmee een gat van circa 2,5 cm doorsnede gemaakt wordt. Holle boren met een kleinere diameter zijn beschikbaar, maar zijn niet in alle gevallen toepasbaar en worden momenteel getest. Het boorgat levert geen structurele verzwakking op.

Bemonstering in de kap van een kerk.Voor het bemonsteren moet bij voorkeur elektriciteit in het gebouw beschikbaar zijn. Ook de bereikbaarheid van balken is van belang voor het onderzoek. Voor het bemonsteren moet een stevige ondergrond beschikbaar zijn. Als een gebouw ontleed wordt is het ideale moment wanneer zo veel mogelijk balken blootgelegd zijn, terwijl vloeren en trappen nog aanwezig zijn. Indien een gebouw gesloopt wordt, kunnen na de sloop de verwijderde balken bemonsterd worden. Eventueel kunnen deze gezaagd worden indien de balken geen verdere toepassing hebben.

Balken die tijdens een sloop of verbouwing ter beschikking komen, kunnen gezaagd aangeleverd worden en vervolgens op geschiktheid beoordeeld worden.

Het houtskelet van een gebouw is doorgaans van eikenhout. Naaldhoutsoorten komen echter ook voor en lenen zich ook voor onderzoek. Vaak wordt naaldhout per definitie als grenen (grove den) gezien, terwijl vuren (fijnspar) en den (zilverspar) ook tot de mogelijkheden behoren. Alhoewel deze op het oog op elkaar lijken, zijn de verschillen wat betreft herkomstgebieden erg verschillend. Houtanatomisch onderzoek moet uitwijzen om welke houtsoort het werkelijk gaat.

Het houtskelet van een gebouw is doorgaans van eikenhout. Naaldhoutsoorten komen echter ook voor en lenen zich ook voor onderzoek. Vaak worden naaldhout per definitie als grenen (grove den) gezien, terwijl vuren (fijnspar) en den (zilverspar) ook tot de mogelijkheden behoren. Alhoewel deze op het oog op elkaar lijken, zijn de verschillen wat betreft herkomstgebieden erg verschillend. Houtanatomisch onderzoek moet uitwijzen om welke houtsoort het werkelijk gaat.

Voor een dateringsonderzoek moeten meerdere elementen ter beschikking zijn. De kans dat bijvoorbeeld één specifiek gebint voldoende geschikte balken bevat voor een gedegen onderzoek is klein. Doorgaans moeten enkele tientallen balken beschikbaar zijn om voldoende monsters te kunnen nemen. Dit kan sterk variëren tussen rurale en stedelijke bebouwing en tussen verschillende gebieden die elk op eigen wijze in historische perioden in hun hout behoefte voorzagen.

Als meerdere bouwfases aanwezig zijn, moet hier rekening mee gehouden worden in het aantal monsters; als het aantal monsters voor één fase verspreid wordt over meerdere fases kan dit er toe leiden dat het aantal voor alle fases ontoereikend is.